Architectuur als spiegel
Laat me je gebouwen zien, en ik vertel je wie je bent. Het is net een aankondiging voor MTV Cribs, maar het is er óók een voor een bijna honderd jaar oud Frans architectuur-essay. Dan kan het natuurlijk stoffig worden, maar toch niet minder relevant: De tekst zet aan tot nadenken over de publieke architectuur van vandaag. Want waar zijn we eigenlijk mee bezig?
Als student las ik de tekst ‘Architecture’ van George Bataille uit 1929. Hij betoogt dat architectuur de uitdrukking is van het ‘wezen’ van een maatschappij (‘l’être même’, in het Engels vertaald naar ‘being’). Hij koppelt grootse thema’s als politiek, macht en maatschappij aan architectuur en richt zich daarbij vooral op het handelen van kerk en staat.
Batailles werk resoneerde de laatste decennia een stuk minder in onze cultuur, maar nu thema’s als ‘betekenis’ en ‘taal’ opnieuw relevant zijn en wereldleiders van Oost tot West nieuwe regels en wetten voor de architectuur aankondigen, zijn zijn teksten ineens weer het bestuderen waard. Of beter nog, verplichte kost. Nu blijkt dat ons vak er ook politiek en cultureel weer toe doet, kunnen we niet zomaar doen alsof we daar niets mee te maken hebben.
Als je een geschiedenisboek schrijft, is de koppeling tussen architectuur en maatschappij goed voorstelbaar. Er valt best wat te vertellen over de staat van een cultuur of maatschappij met de ontwikkelingen in de architectuur als illustratie, of het nu om grachtenpanden, het Colosseum of het ontstaan van een wijkcentrum gaat.
Architectonisch-maatschappelijk ‘trendwatchen’ in het nu is ingewikkelder. Door het ontbreken van de retrospectieve filter van een historicus is zo’n denkoefening niet veel meer dan koffiedik kijken. Je weet immers nog niet wat zal beklijven. Bataille kon, als hij vandaag zou leven, daarom nog niet helder zien wie we zijn. Wat we doen laat echter wél zien wie we ‘zouden willen zijn’. En dat is minstens even veel waard als je aan gezonde introspectie wilt doen.
Wie zouden we willen zijn dan, en vooral, hoe kom je daar achter? Waar houden we ons als maatschappij, land of cultuur vooral mee bezig? Bouwen we kerken, bankgebouwen of ziekenhuizen? En ook: welke ideeën of idealen representeren ze, naar welke symbolen refereren ze? Daar gaat het die wereldleiders natuurlijk om, met hun pogingen te definiëren welke bouwstijl ‘goed’ is en welke ‘fout’. Hier dreigen we echter in een ideologisch debat terecht te komen waarvan ik de beschouwing liever aan de toekomstige geschiedschrijving over laat.
Objectiever is het om te kijken naar het daadwerkelijke functioneren van gebouwen. Wat ‘doen’ ze? Hoe lang verblijf je er, en wat kun je er allemaal doen? Is de routing open of dwingend, intimideert de schaal van de ruimtes, of juist niet? Focust het op het individu of het collectief? Met andere woorden: Hoe zit het met de ruimtelijke en functionele typologie? Het speuren naar bijzonderheden in de ontwikkeling van publieke gebouwtypologieën zou wel eens meer kunnen zeggen dan de façades voor gebouwen.
Een goed standaardwerk over dit onderwerp vind ik ‘A history of building types’ van Nikolaus Pevsner uit 1976, over de evolutionaire ontwikkeling van verschillende institutionele gebouwtypologieën in Europa, van theaters tot ziekenhuizen en bankgebouwen. Pevsner biedt een manier van kijken die je ook nu kunt toepassen, door te zoeken naar opvallende zaken in de herinterpretatie van typologieën, of het nu om kleine mutaties of radicale vernieuwingen gaat.
Cultuurgebouw ‘the Shed’ door Diller Scofidio + Renfro in New York is een opvallend voorbeeld van het laatste. Het heeft typologisch meer weg van een droogdok of een hangar dan van een gebouw voor de podiumkunsten. Geeft dat aan dat New York het uitdrukken van het maken van cultuur belangrijker gaat vinden dan het opvoeren? In de cultuurgebouwen dichter bij huis zie je, vooral in kleine steden, juist een hybridisering van de typologie optreden. De belangrijkste, vaste rol lijkt weggelegd voor een relatieve nieuwkomer: de publieke koffiebar. Zegt dat dan dat we het rondhangen in een cultuurgebouw met een latte in de hand even belangrijk zijn gaan vinden als het bespelen van deze gebouwen?
Soit, dat zorgt in ieder geval voor voldoende koffiedik, zullen we maar zeggen.