Geachte Rijksbouwmeester,
Ik las het korte interview dat u bij uw aantreden in september gaf aan de Architect-online. Daar breekt u een lans voor een zoektocht naar een nieuwe ingenieurskunst.
Tijdens het lezen schoot mij een horrorfragment te binnen uit een Tegenlicht-aflevering over woonpioniers. De aflevering gaat over mensen die het systeem proberen te ‘hacken’ om betaalbaar te wonen. Een hoop schattige doe-het-zelvers passeerde de revue, maar ook Peter Hutten, de directeur van bouwbedrijf van Wijnen. Hij opende in Heerenveen een fabriek om slim in elkaar gezette goedkope rijtjeshuizen te bouwen. Vierduizend per jaar. Daarmee kun je straatjes en wijkjes bouwen, bij voorkeur in groten getale op plekken waar veel ruimte is.
Het verschil tussen beide benaderingen kan niet groter zijn. U, als rijksbouwmeester wil genuanceerd aanpassen, invoegen, verduurzamen. De bouwer wil in elkaar zetten, uitrollen en meters maken. Polder en handel: Nederlandser wordt het niet.
Het is natuurlijk geen verrassing dat veel architecten aan uw zijde staan. We kijken met argusogen naar de doorbeukende woningbouwlobby die een woningnood van één miljoen huizen ‘bedacht’ en die op de achtergrond vast ook de druk op de weilanden weer stevig opvoert – met als hoofdargumenten: te weinig plaats, te weinig geld, te weinig tijd en een te vervelende welstand om die hele woningschaarste in de stad op te lossen. Maar in die stad ligt wel de sleutel tot een betere toekomst voor de planeet.
Dat weten we allemaal. Kansen om een minder grote footprint per persoon te realiseren, kansen om cycli van grondstoffen, afval en energie te sluiten, kansen om tuinen, auto’s en voorzieningen te delen. Kansen om gebalanceerde ecosystemen te bouwen.
Alleen heeft een ecologisch verantwoorde toekomst ín de stad wel wat voeten in de aarde – ruimte is immers schaars. En zolang mensen niet kunnen vliegen, is er veel grondoppervlak nodig voor beweging. Dus moet de natuur ook deels de lucht in om harmonie tussen mens en natuur te bereiken. Daar wordt flink mee gepionierd.
In Amsterdam en Utrecht rijzen de komende tijd een paar iconen uit de steigers en in Eindhoven staat al een echte Boeri. Fantastische projecten, uiteraard, maar de net zo nieuwe naburige gebouwen laten zien dat deze ecologische gebouwambities niet voor de grote bulk zijn weggelegd.
Ieder project lost het ecologische vraagstuk op eigen wijze op, daarbij gestuurd door kwantitatieve eisen vanuit de overheid. En daar zit direct ook een groot praktisch bezwaar aan het duurzaam ontwikkelen binnen de stad. Veel ruimte is versnipperd en na de vorige crisis hebben steden ook nog eens grotere gebieden opgedeeld in kleinere eenheden.
Iedere deelontwikkeling moet haar eigen broek ophouden als het gaat om duurzaamheid en ecologie. Er is geen netwerk, terwijl dat juist is wat een robuuste habitat nodig heeft. Een leefbare habitat bestaat immers bij de gratie van het netwerk, gevoed door de ondergrond, met daarin al die bijzondere systemen van wortels en schimmels waar nu opeens zoveel aandacht voor is.
Zo’n postzegelecologie is niet genoeg. Als we het menen met de natuur moeten we groter denken. Misschien zelfs letterlijk, door dat derde typisch Nederlandse ingenieursfenomeen weer eens van stal te halen: het maken van plannen. Ecoplannen. Gemaakt door gemeentelijke, provinciale of nationale overheidsdiensten of door hen ingehuurde stedenbouw- en landschapsbureaus – mét ecologen.
Plannen voor volledige ecobuurten in voormalige industriezones binnen stadsgrenzen en voor Hausmanniaanse eco-interventies in bestaande centra. Het vergt wat lef, maar het biedt zeker ook nieuwe perspectieven. We komen verder dan de huidige struikjes en vlinders en er ontstaat nieuwe ruimte om te innoveren en op een goede manier ‘meters te maken’.
Beter doorbreken we ook meteen dat andere taboe en durven we op tekentafelniveau na te denken over nieuwe ecodorpen, bewoonbare landschappen of rigoureuze herstructurering buiten de steden. De polariserende strijd tussen kamp ‘binnen de stad’ en kamp ‘buiten de stad’ wordt te fundamentalistisch van aard.
Bovendien resulteert de keuze voor één van de kampen per definitie in het degraderen van dat andere leefmilieu, en indirect ook diens inwoners. We zien in de VS waartoe dit soort onrechtvaardigheid kan leiden.
En we zullen tegelijkertijd ook gewoon móeten nadenken over de niet-stedelijke omgevingen. Het kabinet blijft vast nog even van dezelfde kleur en de bouwlobby verdwijnt niet, dus het is wachten op meer slechte greenfield-projecten zoals ‘het Vijfde dorp’ in de Zuidplaspolder.
Er moeten goed doordachte alternatieven voor dit soort initiatieven komen. De kans is reëel dat we de strijd verliezen als we puur op ideologische confrontatie sturen en ze zijn op ecologisch niveau misschien wel sterker dan de alternatieven binnen de stad.
Genoeg te doen voor een verbindende bruggenbouwer als u.