Bouwen voor de mensen

De karikatuur van de optimistische popster-architect die wereldwijd met iconen strooit past steeds minder bij deze tijd. Nieuwe generaties architecten zoeken nieuwe fundamenten voor het vak. De huidige zoekt het in meer bescheidenheid en verbondenheid. Bijvoorbeeld door een meer directe relatie te zoeken met de bouwpraktijk en met de mensen die gebouwen bewonen en gebruiken. Maar hoe doe je dat laatste als je publieke gebouwen ontwerpt en je dus voor ‘de mensen’ in het algemeen werkt?

Maatschappelijk geëngageerde architectuur is een lastig ideologisch onderwerp, maar we moeten er wel over praten. Het knuffelen van bakstenen en het ijdeltuiten met kennis van historische referenties gaat ons uiteindelijk ook niet dichter bij de mensen brengen, en architecten hebben best wel wat meer te bieden dan dat.

We dragen bij aan de brede maatschappelijke uitdagingen, zoals de energietransitie, de wateropgave, betaalbaar wonen, CO2-arm bouwen, of actueler: de coronapandemie. We zijn goed bezig de dag te redden, lijkt het. Toch wringt er ergens iets, want de focus ligt vaak op het repareren van de leefomgeving, de aarde en de bouwcultuur, en daarmee alleen maar indirect op ‘de mensen’.

Vooralsnog blijven we weg van de dingen die mensen tot mens maakt, in hun omgang met de leefomgeving en met elkaar. Thema’s als inclusie, polarisatie en ongelijkheid spelen inmiddels een grote rol in het institutioneel debat, maar je ziet dit nog nauwelijks concreet worden in het ontwerp van de gebouwen zélf. Kunnen deze thema’s een relatie aan gaan met de concrete vormgeving van publieke ruimtes en gebouwen?

Bij de recente bezetting van het capitool door een horde Amerikanen die zich ‘de mensen’ noemden was iets opvallends te zien. Middenin de chaos, zodra de centrale sturing verdwenen was, begonnen de individuen kriskras met objecten rond te sjouwen en selfies te maken met standbeelden en meubels. Een beetje clownesk, maar ook pijnlijk: ze leken er haast zó versteld van te staan dat hun lichamen, na jarenlang in chatrooms over dit soort daden te hebben gefantaseerd, daadwerkelijk deze ruimtes konden betreden, dat ze niet meer leken te weten waar ze eigenlijk voor kwamen en wat ze moesten doen.

Dat zet te denken: hoe vertrouwd zijn ‘de mensen’ eigenlijk met het zelfstandig handelen in publieke ruimtes en gebouwen? Met het simpelweg lichamelijk aanwezig zijn, het innemen en fatsoenlijk toe-eigenen van fysieke ruimte? Met onafhankelijk bewegen en handelen in relatie tot de omgeving en met het tolereren van de aanwezigheid van anderen?

Stel dat de basis-skills van fysiek samenleven aan het verwateren zijn, dan staat de wijze waarop we publieke gebouwen ontwerpen daar mee in verband. Zeker op conceptueel niveau. Want hoe specifieker je iets voor iemand ontwerpt, faciliteert en dirigeert, hoe minder de eigen verantwoordelijkheid van die persoon wordt aangesproken. Pogingen om alles voor de mensen te regelen in het ontwerp hebben dan juist een averechts effect. Daar komt nog bij dat iedere specifieke oplossing per definitie een andere oplossing uitsluit. Tot zover inclusiviteit. Dit leidt tot een vreemde, wat cynische paradox: moet je om daadwerkelijk eerlijk voor alle mensen te bouwen juist je best doen om vooral níét voor ze te bouwen, en de architectuur zo generiek mogelijk te maken?

Over die balans tussen specifieke en generieke aspecten van publieke architectuur mogen we best een uurtje nadenken. Zoeken naar voorbeelden doet dan al een mooie voorzet.

Paulo Mendes da Rocha en Lina Bo Bardi bijvoorbeeld, die niet alleen functies definiëren, maar ook leegte laten voor onbedoeld gebruik en toe-eigening. Of Cedric Price, wiens ontwerpen niet één specifieke, maar ontelbaar veel verschillende aanleidingen voor gebruik bieden. Superstudio, wiens eindeloze leegtes en bouwwerken juist voor helemaal niemand leken te zijn bedoeld, en daarmee juist voor iedereen waren. En misschien zélfs Van Klingeren. Zijn hoofdthema, ‘ontklontering’, klinkt een beetje vies, maar in een tijd waarin gerept wordt over zaken als ‘nieuwe verzuiling’ is het wel relevant.

Je kunt natuurlijk ook gewoon beginnen met goed kijken. Buiten, op straat, naar de mensen.